one publication added to basket [10355] | Macrobenthos van de Zeeschelde, met bijzondere aandacht voor het voorkomen en de rol van Oligochaeta: eindrapport OMES 1995-1998, partim Benthos
Seys, J.; Vincx, M.; Meire, P. (1999). Macrobenthos van de Zeeschelde, met bijzondere aandacht voor het voorkomen en de rol van Oligochaeta: eindrapport OMES 1995-1998, partim Benthos. Rapport Instituut voor Natuurbehoud, 99.4. Instituut voor Natuurbehoud: Brussel. 81 pp.
Deel van: Rapport Instituut van het Instituut voor Natuurbehoud. Instituut voor Natuurbehoud: Brussel.
| |
Abstract |
Dit rapport geeft de resultaten weer van een studie naar het voorkomen, in ruimte en tijd, van macro-bodeminvertebraten in de sedimenten van de volledige Zeeschelde, d.i. het Belgische deel van het Schelde-estuarium. Deze studie, die kadert binnen het OMES-project (Onderzoek Milieu-Effecten Sigmaplan), werd tussen november 1995 en juni 1998 uitgevoerd aan de Universiteit Gent (Prof.M.Vincx) in nauwe samenwerking met het Instituut voor Natuurbehoud (Prof.P.Meire). Er werd met name aandacht besteed aan facetten die uit vroeger bodemdieronderzoek niet of slecht gekend waren, zoals het voorkomen van fauna-elementen in het zoetwatergetijdegebied, met speciale aandacht voor de dominante faunistische groep van de Oligochaeta.Een uitgebreide éénmalige bemonstering op 143 stations verspreid over 35 transecten langsheen de volledige zout- en dieptegradiënt van de Zeeschelde in september/oktober 1996 werd aangevuld met een één jaar durende maandelijkse bemonstering van vier geselecteerde vaste stations: twee in het intertidale zoetwatergebied (Ballooi, Appels), één in het ondiep subtidale zoetwater- (Mariekerke) en één in het intertidale mesohaliene deel (Groot Buitenschoor) van het estuarium. Daarnaast werd ook een aanzet gemaakt tot experimenteel werk naar de bioturberende rol van Oligochaeta in de zoetwatersedimenten van de Zeeschelde.Uit deze data komt naar voor dat de Zeescheldesedimenten gekenmerkt worden door drie duidelijk verschillende benthosgemeenschappen en dat deze in hoge mate gedomineerd worden door Oligochaeta. In het ß-mesohalinicum (Belgisch-Nederlandse grens tot Antwerpen) zijn ze codominant (0-30 % van totale densiteit subtidaal, 60-90 % intertidaal) naast andere taxa - met als belangrijkste de Polychaeta, Amphipoda en Mollusca -, in het zoetwatergetijdegebied zijn Oligochaeta de enige dominante benthische groep (> 95 %).De ß-mesohaliene zone heeft een soortenspectrum vergelijkbaar met dat van andere West-Europese estuaria. Oligochaeta worden hier vertegenwoordigd door de tubificiden Heterochaeta costata en Tubificoides heterochaetus en de naididen Paranais litoralis en Amphichaeta sannio. De zoetwatersoorten Limnodrilus hoffmeisteri en Tubifex tubifex werden op het Groot Buitenschoor station enkel in november aangetroffen, d.i. ten tijde van maximale aantallen in het zoetwatergetijdegebied, en worden dan opvallend diep in het sediment aangetroffen vermoedelijk om zo aan hogere zoutgehaltes te kunnen ontkomen.Totale densiteiten aan Oligochaeta zijn hier veel lager dan in het zoetwatergetijdegebied (gemiddeld: ca. 20.000.m-2) en nemen toe naarmate de expositie groter wordt. Ook de meeste niet-Oligochaeta zijn veel talrijker op de slikken dan in de sterk dynamische geulen, met uitzondering van een aantal (vooral hardsubstraatbewonende) organismen zoals Nereis succinea, Balanus improvisus, Polydora ligni en Boccardia redeki.De oligohaliene zone (Rupelmonding-Antwerpen), die samenvalt met de maximum turbiditeitszone, is zeer sterk verarmd met enkel zeer lage aantallen oligochaeten (zoetwatersoorten L.hoffmeisteri en T.tubifex en de euryhaliene P.litoralis) en polychaeten (B.redeki). In het zoetwatergetijdegebied komen zeer dense populaties tubificiden voor met piekdensiteiten van 3.106.m-2 en maximale biomassa’s van 25,7 g asvrijdrooggewicht.m-2. Deze “matten” oligochaeten worden voornamelijk gevormd door de euryoeke soorten L.hoffmeisteri en T.tubifex, aangevuld met lagere aantallen L.claparèdeianus, L.udekemianus en L.profundicola. Deze laatste drie soorten worden relatief belangrijker tussen Gent en Dendermonde, waar de zuurstofcondities iets beter zijn. In het voorjaar en de zomer komen daar nog eens twee naididen (Nais elinguis en Paranais frici) en de tubificide Potamothrix hammoniensis bij, die tijdelijk lijken te profiteren van respectievelijk het |
|