Meer informatie over deze monitoring kan gevonden worden in de verschillende projectrapporten (hoofdstuk 9).
Studie Bazels GGG
In 1994 werd door de Vlaamse Regering beslist dat de polders van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde, die in het oorspronkelijke Sigmaplan van 1976 enkel aangeduid waren als GOG, nu een invulling zouden krijgen als natuurgebied: 150 ha weidevogelgebied en 300 ha slikken en schorren. De werkzaamheden in het volledige gebied zijn nog niet afgerond, maar een deel van de Bazelse polder kan reeds geopend worden. Dit deel van het grote GOG werd, net als de hele Kruibeekse Polder, aangeduid voor de ontwikkeling van estuariene natuur via het GGG concept. Door middel van een sluisconstructie met gecombineerde in‐ en uitlaat boven elkaar, wordt een gereduceerd getij, met behoud van springtij‐doodtijvariatie, in de polder geïntroduceerd. In de Bazelse polder zullen weidevogelgebied en estuariene natuur in elkaar overvloeien. Het GGG te Bazel zal daarom geen klassiek schor worden met riet of wilgenstruweel. Hier wordt gestreefd naar een begraasd schor, zodat dit getijdengebied aantrekkelijk wordt voor weidevogels. Dit heeft bepaalde implicaties voor het in te stellen getij. Het getij moet immers de ontwikkeling van vochtige graslanden bevorderen, maar mag geen hinderpaal vormen voor begrazing of maaibeheer. Een goede instelling van de tijhoogtes en overstromingsfrequentie, evenals een vlotte uitwatering bij eb, zullen nodig zijn. Het is essentieel de hoeveelheid water die binnenkomt en de overspoelde oppervlakte bij het open stellen van de sluizen goed te kunnen inschatten.
Bergenmeersen
Eén van de Sigma‐projectgebieden uit de cluster “Kalkense Meersen” is Bergenmeersen, gelegen te Wichelen. De verandering van het gebied van GOG naar GOG‐GGG startte in maart 2012 en was afgerond in april 2013. Het doel was een zo gunstig mogelijk getij in te stellen om de doelstelling voor het GGG in te vullen: een functioneel intergetijdengebied dat een bijdrage levert aan ecosysteemfunctioneren van de Schelde. Het gebied moest bovendien op een duurzame manier te beheren blijven, de veiligheidsfunctie als GOG mocht nooit in het gedrang komen en er mocht geen overlast naar omwonenden ontstaan. Bij dit laatste werd onder andere gedacht aan de mogelijke komst van knijten (soort steekvliegjes) naar het gebied, wat voor omwonenden mogelijk hinder kan veroorzaken. Dit alles legt duidelijke randvoorwaarden voor het getij op. Om de waterhoogte en –distributie binnen het gebied te kunnen modelleren en bijsturen wanneer de sluizen worden geopend, was het opnieuw essentieel over een accuraat DTM te beschikken.
Studie Burchtse Weel
Burchtse Weel is een projectgebied tussen de linkeroever van de stad Antwerpen en Burcht. Deze voormalige weel, die in de 19e eeuw ontstaan is door een dijkdoorbraak, was vóór de constructiewerkzaamheden een recreatiegebied. De slikken en schorren van de Beneden‐Zeeschelde zijn beschermde habitats. Werkzaamheden in de Zeeschelde mogen dus geen negatieve invloed hebben op deze beschermde habitats en bij verlies is compensatie noodzakelijk. Burchtse Weel kadert in die verplichtingen en heeft als doel het creëren van estuariene natuur (slikken en schorren) als mitigerende maatregel voor tijdelijke verliezen bij de aanleg van een tunnel onder de Schelde door BAM. De term estuariene natuur is echter breed. Aangezien bij de tunnelwerken vooral een verstoring van de slikken zal optreden, is het tijdelijk creëren van slikhabitat vermoedelijk voldoende voor BAM als mitigerende maatregel. De weel wordt via een sluizensysteem in open verbinding gesteld met de Schelde, waardoor getij terug kan spelen in het gebied. De sluisconstructie bij Burchtse Weel waar één laaggelegen sluis wordt gebruikt voor zowel in‐ als uitlaat, is verschillend van het sluizensysteem van een GGG. Overstromingshoogte, duur en frequentie verschillen sterk ten opzichte van een GGG. Andere overstromingsfrequenties hebben geleid tot andere vegetatie‐, sedimentatie‐ en erosiepatronen ten opzichte van een GGG. De sluizen van Burchtse Weel naar de Schelde werden op 21 januari 2011 opengezet, maar wegens technische problemen met een oude sluis en het bovenliggende riool , kort daarna weer gesloten. In die periode is de grote hoeveelheid slib die op die korte periode was afgezet, ingeklonken. In eerste instantie werd dit via basismonitoring van het gebied opgevolgd. Bij de afsluiting van de sluizen is de monitoring geminimaliseerd tot het meten van hoogteveranderingen en vegetatie‐opnames. Op 22 maart 2013 werd de weel weer opengesteld en is de sedimentatie terug begonnen. Voor de opvolging van de snelle sedimentatieproblematiek is er een beperkt monitoringsprogramma opgestart. De heropening van het gebied leidt voorlopig opnieuw niet tot de ontwikkeling van een waardevolle estuariene natuur op korte termijn. Ook het succes op lange termijn is nog steeds twijfelachtig.
Lippenbroek
In het project Lippenbroek te Hamme wordt het GOG‐GGG‐principe sinds maart 2006 uitvoerig opgevolgd, in het kader van onderzoeksmonitoring binnen OMES. Het project volgt op hoe zich in GOG‐GGG’s duurzame ecologische structuren en functies ontwikkelen, kwalitatief en kwantitatief gelijkwaardig aan deze van buitendijkse slikken en schorren. Hydrodynamiek vormt een cruciale indicator, aangezien de hydrologie de voornaamste drijfkracht is achter fysische, biologische en chemische processen in intergetijdengebieden. Het hydrologisch regime in een GOG‐GGG wijkt licht af van buitendijkse situaties en kan een potentieel determinerende impact hebben op de structuren en ecosysteemfuncties in het onderzoeksgebied. Een tijregime met duidelijke springtij‐doodtij variatie wordt effectief waargenomen, maar wel met gewijzigde overstromingsduur en ‐hoogte. Intensieve monitoring gaat na wat de invloed hiervan is op het totale ecologische functioneren, met aandacht voor o.a. vegetatie, plankton en benthos, vissen en vogels, water‐ en bodemkwaliteit. Dit heeft geleid tot een ambitieuze spatio‐temporele monitoringsopzet. Sedimentatie krijgt hierbij bijzondere aandacht, gezien die niet enkel van belang is vanuit ecologisch standpunt, maar is ook cruciaal is voor het veiligheidsaspect: de komberging van het GOG‐GGG mag niet verloren gaan. Omdat sedimentatie in een GOG‐GGG niet meer rechtstreeks afhankelijk is van de hoogteligging van de bodem, maar vooral afhangt van de massa water die via de sluizen het terrein binnenstroomt, gelden bestaande wetmatigheden niet meer. Het negatieve feedbackmechanisme, waarbij hoge schorren minder frequent overspoelen en dus minder sterk ophogen, gaat niet volledig op in GGG’s.